
Briefje van de moeder van een weeshuiskind, 1643 (Archief 201, inv.nr 977)
Ze kan redelijk schrijven, dat is zo ongeveer alles wat we weten van de vrouw die in 1643 dit briefje met haar kind achterlaat bij het Weeshuis. Ze doet hierin een beroep op de ‘vaders’ om goed voor hem te zorgen, in de hoop dat God het hun zal lonen. Haar eigen naam noemt ze niet, en ook die van het kind blijkt niet uit het kattenbelletje. Maar ze schrijft wel wie de vader is: Claes Molimi. Hij zou vijf jaar geleden als sergeant uit Rotterdam zijn uitgevaren en ze weet niet beter of hij is nu kapitein.
Het Weeshuis is gevestigd in het voormalige Sint-Barbaraklooster aan de Oude Delft, tegenover de Breestraat. Het biedt onderdak aan wezen en halfwezen van Delftse burgers, maar ook aan vondelingen en verlaten kinderen van onbekende ouders. Die laatste categorieën stellen de regenten voor problemen, omdat de kans klein is dat zij de kosten die zij maken nog eens op iemand kunnen verhalen. Ook bij dit kind zal dat niet lukken. Het wordt 10 oktober 1643 in het kinderboek ingeschreven als Anthonij Claese Molimij. Hij is dan omtrent vijf jaar en zal dus zelf kunnen vertellen hoe hij heet. Misschien weten de regenten ook van hem dat zijn moeder Sara heet, maar daarmee houdt het wel op. Zij is volgens het kinderboek ‘fugitijff’ oftewel voortvluchtig. Kennelijk kan Sara als alleenstaande moeder niet voor Anthonij zorgen en laat zij hem achter bij het Weeshuis voor zij de benen neemt. Van haar noch van de vader wordt ooit meer iets vernomen.
Zeven jaar verblijft Antonij in het Weeshuis. Als hij een jaar of twaalf is, in december 1650, moet hij net als andere weeskinderen zijn eigen brood gaan verdienen. Hij wordt tewerkgesteld bij de VOC en vertrekt met het schip Schiedam naar Oost-Indië. Verder weg van zijn vader kan het niet.