
Tromp op een zegewagen over zee getrokken door paarden, met in zijn hand een drietand en een scheepsroer. Een engel kroont hem met een schepenkroon, daarboven de Faam met twee bazuinen. Jodocus Hondius, 1653. (TMS nummer 109370)
Joost van den Vondel is misschien wel de eerste dichter des vaderlands. Hij rijmt en dicht over allerlei gebeurtenissen, gevraagd en ongevraagd, betaald en uit liefhebberij. De dood van zeeheld Tromp en diens begrafenis in de Oude Kerk in Delft verleiden Vondel tot minstens drie gedichten.
Maarten Harpertsz Tromp wordt in 1598 geboren in Brielle, groeit op in Rotterdam en woont later in Den Haag. Waarom hij dan toch in Delft wordt begraven, is niet helemaal duidelijk. Is het omdat zijn vader hiervandaan komt, net als zijn derde vrouw Cornelia Teding van Berkhout? Omdat hij nog heeft gevochten onder Piet Hein, die hier een praalgraf heeft gekregen? Of is het een staaltje symboolpolitiek van de Staten-Generaal, die constant overhoop liggen met de stadhouders? Dan is het misschien wel de bedoeling om van de Oude Kerk een ‘Staatse’ tegenhanger te maken van de Nieuwe Kerk, waar de Oranjes begraven worden.
Dat de dood van Tromp een nationale gebeurtenis is, staat buiten kijf. Als hij op 10 augustus 1653 sneuvelt in de slag bij Ter Heijde tegen de Engelsen, gaat er een schok door de Republiek. Vondel componeert meteen een gedicht waarin hij de strijd tussen de ‘tweehonderd drijvende kasteelen’ beschrijft en Tromps heldendaden bezingt met de wens: ‘Hij ruste nimmer onbeweend.’ Dat gebeurt dan ook niet. De Staten-Generaal besluiten vier dagen na Tromps dood dat hij behalve een staatsbegrafenis ook een praalgraf in de Oude Kerk zal krijgen. De grootste namen werken mee: de uitvaart wordt geregisseerd door architect Pieter Post, die eerder de begrafenis van prins Frederik Hendrik heeft verzorgd. Posts leermeester Jacob van Campen ontwerpt het grafmonument, waarvan het beeldhouwwerk wordt uitgevoerd door Rombout Verhulst en Willem de Keyser. Vondel schrijft het achtregelige lofdicht op ‘de dappere beschermer / der zeevaart en de zee’, dat op het voetstuk wordt aangebracht. En ook op de zinneprent die Jodocus Hondius maakt met de zegepralende Tromp, prijkt een gedicht van Vondel:
Zoo hielt de Zeevooght van de Zeven Vrye Landen
Het Roer des Oceaens, en tarte voor ons Strant
De Doot, den Donderkloot, den Blixem, en den Brant.
Zoo nam de Deught van TROMP, de Vloten op haer tanden.