
Kaart van de Pijnackerse Meren door Johan van Beest, 1635 (TMS 114835)
Landmeter Johan van Beest heeft het in 1635 vast niet gemakkelijk bij het maken van deze kaart. Hij moet in opdracht van de burgemeesters het Grote of Oostmeer opmeten. Maar waar houdt het water op en waar begint het land? De grens is nauwelijks vast te stellen door de brede rietkragen. Toch heeft de stad reden om blij te zijn met dit drassige bezit.
Op de kaart zien we rechts een veerhuis. Daarboven loopt de Leeweg naar Berkel, daaronder de Klapwijkseweg richting Pijnacker. Het meer is samen met het Westmeer bezit van Delft sinds 1555. In dat jaar krijgt de stad deze zogenaamde Pijnackerse Meren van keizer Karel V in onderpand voor een lening. Als na de Opstand duidelijk wordt dat die nooit meer zullen worden afgelost, verwerft de stad de meren in eigendom. Dat kan rendabel worden gemaakt door verpachting van de visserij in de meren en de eendenkooien op de oevers.
In 1647 worden de vis- en kooirechten verhuurd aan Adriaen Maertensz Verboon, de bewoner van het veerhuis. Hij moet alle vis, paling en eenden in Delft op de markt brengen. Jaarlijks betaalt hij 150 gulden pacht plus een zootje vis voor de burgemeesters. Daarnaast moet hij werkzaamheden verrichten voor de aanleg van een nieuwe eendenkooi en de twee bruggen die het veer vervangen. Met deze bruggen komen de burgemeesters tegemoet aan de wensen van de inwoners van Berkel. Die dreigen met hun vee naar de markt in Rotterdam te gaan als er geen betere verbinding met Delft komt. De investering moet worden terugverdiend door het heffen van tol. Verboon bedient het Meerhek, int de tolgelden en draagt deze af aan de burgemeesters van Delft.
In 1678 verschijnt de Kaart Figuratief, gemaakt onder leiding van burgemeester Dirck van Bleyswijck. Op de randprenten zijn locaties afgebeeld waar de stad haar faam aan te danken heeft en waar zij haar invloed kan doen gelden. Op een van die prenten staat het tolhek bij Berkel, kennelijk belangrijk genoeg om bij te dragen aan de glorie van Delft.